Met een plattengrond in zijn hand zocht Sam naar zijn huisje, nummer 11. Het was een groot park, kwam hij achter, en voorde zoveelste keer keek hij op het kaartje waar zijn huisje nou precies was. Rechtdoor en dan naar links, vertelde het kaartje hem, dus hij zete zijn voeten weer vooruit en keek rond, of hij al een glimp van er huisje kon opvangen. Het stond ergens op een kleine heuveltje en kwam net uit boven de bomen, had hij gehoord, dus zo moeilijk moest het niet te vinden zijn. Eindelijk kwam het huisje in zicht en een limlach verscheen op zijn gezicht. Nieuwsgierig naar de binnenkant van het houten huisje opende hij de deur, toen hij was aangekomen. De deur piepte een beetje en viel na hem dicht. "haaalloo?!" hoorde hij iemand roepen, het was een meisjes stem, concludeerde hij en riep vrolijk heee terug. Even zocht hij naar het meisje, en toen hij haar gevonden had zei hij half verbaasd Quinn? Gezellig dat we bij elkaar zitten! en glimlachte naar haar. Hij vroeg zich af wie er nog mee bij hem zaten en bij wie hij op de kamer ging. Stiekem hoopte hij Quinn; hij zag haar wel zitten.